De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 juni 2017 een teleurstellende uitspraak gedaan in zaken van gewezen militairen met een uitkering op grond van de Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM), die een inkomensverlies lijden vanwege de verhoging van de AOW-leeftijd (AOW-gat). Geoordeeld is dat met de financiële voorzieningen die de Minister van Defensie heeft getroffen, geen sprake is van verboden onderscheid naar leeftijd. Deze voorzieningen komen er op neer dat de gewezen militair tussen 65 jaar en AOW-leeftijd een netto inkomen heeft ter hoogte van ten minste 90% van de gerechtvaardigde aanspraak. Onder dat laatste wordt verstaan het netto inkomen waarop de gewezen militair vanaf 65 jaar aanspraak had kunnen maken als de AOW-leeftijd op 65 jaar was blijven staan.

 

De uitspraak doet sterk denken aan de uitspraak van 26 april 2017 over het AOW-gat bij de wachtgelduitkering. Er is echter wel een verschil. De wachtgelders krijgen een compensatie voor het feit dat zij mogelijk hun pensioen niet vanaf AOW-leeftijd maar al vanaf 65 jaar opnemen, hetgeen een pensioen verlagend effect heeft. De UGM’ers krijgen deze compensatie niet, omdat hun pensioen volgens het ABP-pensioenreglement ingaat op 65 jaar. En dit laatste is vreemd. Het ligt in de lijn der verwachting dat de pensioenrichtleeftijd de komende jaren verder zal stijgen. Dit heeft tot gevolg dat de pensioenopbouw zal worden verminderd omdat men door het langer werken meer pensioen opbouwt. De militair blijft echter op 65- jarige leeftijd met pensioen gaan met als gevolg dat dit leidt tot een lager pensioen van de gewezen militair.

 

De GOV|MHB is teleurgesteld over de uitspraak. Wederom blijkt dat als de bijzondere positie van de militair leidt tot een financieel nadeel voor de militair omdat de minister van Defensie niet thuis geeft om dit voor haar personeel te repareren. De GOV|MHB roept de nieuwe Tweede Kamer dan ook op om dit onrecht te herstellen door middel van het indienen van een gezamenlijke motie.

 

Lees hier de uitspraak van de CRvB.